Nieuws

29 februari 2020

De Wespendief

Verslag van de lezing over de wespendief op 11 februari 2020



René Riem Vis presenteerde ons een interessant verhaal over een roofvogel die hier, door de meesten (waaronder ondergetekende) onopgemerkt, “overzomerd”. Pas in mei komt deze soort uit tropisch Afrika naar ons toe en broedt dan in gebieden als de bossen van Oranjewoud, het Katlijker Schar of de Dellebuurster Heide. Vaak, per jaar, een beetje (af)wisselend; soms in het ene terrein dan weer in het andere. Ook de nestboom in een gebied kan verschillend zijn. Dit mede gestuurd door “ervaringen in een voorgaand broedseizoen”. Zo wordt een nest waarvan de jongen door een Boommarter zijn gepredeerd een volgend jaar door die vogel niet zo snel weer benut. Bijzonder is dat met nestcamera’s, in een naast-staande boom, de onderzoekers getuige worden van het dagelijkse leven van de Wespendief op zijn/haar horst en allerlei bijzonderheden fullscreen kunnen worden bekeken (als een Boommarter die een aanval doet op de jongen; soms “geslaagd” soms “zonder succes”, afhankelijk van welke kant je het bekijkt).

In september vertrekken de vogels weer naar Afrika. De trekroutes liggen vast en gaan via de kortste weg over open water. Punten als Falsterbo (Zuid-Zweden) de straat van Gibraltar (bij Tarifa), Israël (Eilat) en Batumi (tussen de eerste heuvels van de Kaukasus en de Zwarte Zee), zijn dan ook punten waar per dag op hoogtijdagen duizenden Wespendieven kunnen worden gesignaleerd. Vaak pas vanaf de loop van de ochtend want op opstijgende lucht (thermiek) vliegt het voor deze grote vogels wel zo makkelijk. Ook is het veiliger om een zee-engte over te steken door eerst voldoende hoogte te winnen. Dan “zeil” je zo naar de overkant. Nederlandse vogels vliegen meestal via de Straat van Gibraltar naar het zuiden.

René en zijn medeonderzoekers hebben, op internationale schaal, veel kennis over deze bijzondere vogel weten te achterhalen doordat ze hebben geleerd de dieren individueel te herkennen. Door grote of kleine verschillen in het verenkleed (dat van jaar tot jaar vrijwel niet verandert) en duizenden foto’s te nemen, zijn ze er achter gekomen welk individu welk jaar met welke partner een (al dan niet geslaagde) broedpoging heeft gedaan in welk gebied. Ook worden de veren van gevangen dieren met een nummer gestempeld. Als dan later een gestempelde (geruide) hand- of staartpen wordt gevonden, is in ieder geval bekend dat datzelfde dier ook daar is geweest. Omdat de kans op het terugvinden van een gestempelde veer niet zo groot is, moeten er, voor vaak maar enkele terugmeldingen, duizenden veren worden gestempeld. De meeste gestempelde veren vinden de onderzoekers dan ook nog zelf terug. 

Biologisch onderzoek is dan ook niet iets wat je er op een namiddag even bij doet. Daar gaan in de loop der jaren duizenden uren veld- en computerwerk in zitten. Per individu is op deze manier wel een grote database aan wetenswaardigheden verzameld als wanneer werd het dier, in het voorjaar, het eerst gesignaleerd, met welke partner of welke partners had het een relatie , wanneer werd het eerste ei gelegd, noem maar op. Ook kwam men er achter dat als de (vaste) partner te laat uit Afrika terug kwam, voor een ander mannetje of vrouwtje werd gekozen. Dat laatste is niet zo heel vreemd want zonder flexibiliteit redt een soort het niet.

De schatting is dat er in Zuidoost-Friesland circa 25-30 broedpaar aanwezig zijn. Dit aantal lijkt redelijke stabiel. Doordat de vogels pas laat komen (in mei als de bladeren aan de boom zitten) en vaak ook weinig opvallend gedrag vertonen, zijn de dieren en hun nesten niet eenvoudig te traceren. Soms wordt een nest snel gevonden (door de bekende locaties te controleren) soms zijn er uren observeren vanuit de top van een hoge boom voor nodig (door alle vliegbewegingen op kaart in te tekenen) om een mogelijke nestlocatie in kaart te brengen. Het blijft dan echter lastig om te bepalen of een individu niet heeft gebroed of dat het nest niet is gevonden. Want ook het gedrag per individu kan verschillend zijn. Zo is vastgesteld dat een mannetjes 10 maal zo veel voedselvluchten richting het nest had gemaakt dan het vrouwtje. Daarmee kan, zonder beschikbare foto’s, makkelijk de indruk worden gewerkt dat het vrouwtje niet had gebroed doordat de relatie “vrouwtje-nest” heel lastig te leggen was. In die zin leveren nestcamera’s een schat aan gegevens op. Maar ook hierbij geldt dat er soms meer nieuwe vragen worden opgeworpen dan dat er oude worden beantwoord. Dit “triggert” de onderzoeker echter wel weer voor vervolgonderzoek.

Samenvattend was het een heel leerzame avond en het feit dat we niet meer toekwamen aan het beoogde tweede deel van de avond – een uiteenzetting over de Buizerd – zegt, denk ik, genoeg over de interesse die ook bij het publiek aanwezig was.

Wietze van der Meulen


« terug