Op 19 mei 1951 vond in hotel Van der Meer aan de Brink te Bakkeveen de oprichtingsvergadering plaats van de natuurvereniging ‘Oude Drentse Weg en Mandeveld’ (ook wel ‘De Kongsi’ genaamd). De vereniging werd gevormd door een 20-tal terreineigenaren die zich ten doel stelden het landschapskarakter en de natuur van het Mandeveld te behouden en zo goed mogelijk te beheren. In de eerste aflevering van mijn verhaal ging het over de lange voorgeschiedenis van deze vereniging. Deze keer ligt het accent op de structuur en de belangrijkste activiteiten van de vereniging tijdens de jaren ’50 en ’60.
Voor een goed begrip is het van belang om te beginnen met een kaart van het gevormde landschapsreservaat in het Mandeveld, waarop de belangrijkste eigendommen zijn aangegeven. Aan de weg door de Miuwmer (nu de Jarig van der Wielenwei) lagen bezittingen van Bakkeveenster families De Haan en Alberda, samen 62 ha. Richting Allardsoog bracht Pim Haas 30 ha in en de Stichting Volkshogeschool Allardsoog 50 ha. De grootste eigendomscomplexen waren in handen van een tweetal terreinbeherende organisaties. Ze lagen aan de kant van het dorp en langs de Nije Drentse Weg: de Bakkeveenster duinen van It Fryske Gea met een oppervlakte van 45 ha en de bosaanplant van Staatsbosbeheer ter grootte van 58 ha. Het reservaat omvatte aldus in totaal een 250 ha. Vooral de rol van It Fryske Gea was in dit geheel van belang. Het initiatief om een vereniging op te richten kwam weliswaar uit Bakkeveen (The Alberda en Johannes de Haan), de plannen werden pas echt kansrijk toen It Fryske Gea er in 1950 in slaagde de Bakkeveenster duinen aan te kopen. Meint Wiegersma, de legendarische eerste voorzitter van It Fryske Gea, werd ook gekozen tot voorzitter van de Kongsi. Hij had onder andere de belangrijke taak de vereniging naar buiten toe te vertegenwoordigen.
Voordat de activiteiten van de Kongsi aan de orde komen, moet nog iets gezegd worden over de samenstelling en het karakter van de club. Wat onmiddellijk opvalt is dat het in nogal wat gevallen gaat om mensen met een duidelijk maatschappelijk aanzien. Bemiddeld (daarom waren ze ook terreineigenaren), maar ook nogal eens met een academische opleiding. Kortom, mannen van ‘kwizekwânsje’. Dat wekt de indruk dat de vroege natuurbescherming van het Mandeveld een elite-aangelegenheid is geweest. Wij kijken daar nu een beetje vreemd tegenaan, maar zo was het in die dagen. Natuurbescherming was aanvankelijk inderdaad een zaak van de maatschappelijke bovenlaag. Dat was al het geval bij de oprichting van Natuurmonumenten in 1905 en zeker ook bij de uitbouw van de natuurbescherming in de late jaren ’20 en ’30 door de oprichting van de provinciale stichtingen, zoals het Utrechts Landschap en het Gronings Landschap. Leden van de adel, vooraanstaande bestuurders en intellectuelen vormden het bestuur van deze organisaties. Dat lag in een tijd waarin de overheden natuurbescherming nog niet tot hun taak rekenden ook voor de hand, omdat overal eerst nog een eigen natuurbezit moest worden opgebouwd via aankopen, schenkingen en legaten. Het waren juist de genoemde elites die door hun sociale netwerken daarvoor konden zorgen. Bovendien konden zij door hun vaak persoonlijke toegang tot bestuurders en overheidsinstanties (wij zouden nu zeggen: door lobbywerk) de belangen van de natuurbescherming op optimale wijze behartigen. De Bakkeveenster Kongsi past nog geheel in deze traditionele ‘elitaire’ opzet van de natuurbescherming tijdens de eerste helft van de vorige eeuw. Wat de vereniging vervolgens zo’n bijzonder karakter verleent is dat zij een drietal partijen bij elkaar brengt die vanuit een verschillende achtergrond de grote betekenis van natuur en landschap in het Mandeveld onderkenden: een aantal Bakkeveenster jongens (al lang naar elders vertrokken, maar nog altijd verbonden met de wereld van hun jeugd), de Volkshogeschool Allardsoog en de natuurbeschermers van It Fryske Gea en Staatsbosbeheer.
De activiteiten van de nieuwe vereniging begonnen in 1951. Ze vloeiden voort uit een dubbele taakstelling. Het ging in de eerste plaats om de afronding en het behoud van het natuurreservaat. Ongewenste ontwikkelingen moesten worden voorkomen. De andere taak was het vormgeven van een zodanig beheer van het gebied dat het behoud van het landschapskarakter en van de flora en de fauna kon worden gewaarborgd.
Uit de nogal summiere jaarverslagen van de vereniging (aanwezig in het archief van It Fryske Gea) blijkt dat het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen van buiten af in de eerste jaren niet veel energie heeft gevraagd. In de jaren ’50 was van een sterke economische groei en wilde ruimtelijke plannen nog geen sprake. De verharding van de wegen door de Miuwmer en het Mandeveld was in feite de enige zichtbare grote verandering, maar dat vond iedereen een verbetering en het deed ook geen afbreuk aan de waarde van het natuurmonument.
Alleen de situatie aan de Oude Drentse Weg vroeg om bijzondere aandacht. Dat blijkt alleen al uit de officiële naamgeving van de vereniging. Het voorste stuk van deze oude verbindingsweg naar Drente werd ontsierd door vuilstort, het achterste deel bij it Hege dún en het begin van de duinen werd bedreigd door de vernieling van het vegetatiedek en erosie. De Kongsi kreeg het voor elkaar dat de vuilstort werd opgeruimd en, belangrijker nog, dat dit prachtige stukje natuurschoon niet zou worden ontwikkeld tot een verharde toegangsweg naar de duinen met parkeerplaatsen en andere voorzieningen. De enige hoofdingang naar de duinen bleef het pad vanaf de Miuwmerswei. Vooral professor Johannes de Haan maakte zich sterk voor het behoud van de Oude Drentse Weg. Zijn inbreng in de vereniging werd node gemist toen hij eind 1952 overleed. Hij werd als secretaris opgevolgd door Henk van der Wielen van de Volkshogeschool Allardsoog.
De hoofdtaak van de vereniging was het beheer van het natuurreservaat. Het beheer van de jonge bosaanplant in het Mandeveld, vrijwel alleen bestaand uit naaldhout, was de vanzelfsprekende verantwoordelijkheid van Staatsbosbeheer en nauwelijks een punt van zorg. Anders stond het met de heide en de duinen. Al in de midden van de jaren ’50 nam de recreatie toe. Het was duidelijk dat om de natuur te kunnen sparen, er regels gesteld moesten worden. De vereniging voerde in dit opzicht een helder beleid. Uitgangspunt was dat het publiek welkom was in het natuurreservaat, maar dat het binnen de paden moest blijven om de flora en de fauna niet te verstoren. Om een en ander in goede banen te leiden, werd een terreinopzichter aangesteld. Alje Vos uit Bakkeveen was als zodanig in funktie van 1951 tot 1966. Hij was dagelijks in het veld te vinden. Uit zijn jaarlijkse rapportages komt naar voren hoe het aantal bezoekers van het reservaat, aangevoerd in auto’s en bussen, in de loop van de jaren gestaag toenam.
Lang niet iedereen hield zich aan de regels en dat deed Vos al in 1953 verzuchten dat het wenselijk zou zijn dat kinderen op school te horen kregen hoe ze zich in de natuur dienden te gedragen. Crossen in de duinen en stroperij waren de vervelendste activiteiten waar hij incidenteel ook tegen moest optreden.
Naast het toezicht was er ook een vorm van faunabeheer. Met de vogelstand ging het niet naar wens. Vos betreurde in zijn rapportages dat de variatie voortdurend afnam en dat bijzondere soorten als de korhoen inmiddels al verdwenen waren. Tegelijk werd schadelijk wild (met name vlaamse gaaien, eksters en kraaien behoorden tot deze kategorie) door regelmatig afschieten zoveel mogelijk in toom gehouden. Verwilderde katten werden ook niet gedoogd. Tegenwoordig denken wij wellicht wat anders over faunabeheer en zeker ook over jacht. Die werd in het Mandeveld jaarlijks verpacht aan de drankenhandel Meekma uit Drachten (ik beken dat ik daaraan als kwajongen in de funktie van drijver een keer met veel genoegen heb deelgenomen).
Een andersoortig beheersprobleem gold de verouderende heide. Gecontroleerd afbranden was een oplossing, maar daar waren niet alle eigenaren het altijd mee eens. Een alternatief was het inzetten van een kudde Drentse heideschapen, maar daar was vooreerst geen zicht op. Wel werd (tenminste één keer) een oplossing gevonden voor het probleem van de opslag van boompjes en struiken op de heide. The Alberda, die in 1963 van der Wielen was opgevolgd als secretaris van de Kongsi, organiseerde in 1966 voor een 40-tal jongelui een natuurwerkkamp op het Allardsoog om die opslag op de heide te verwijderen. Subsidie voor het kamp vroeg hij aan bij Cees Egas, de toenmalige staatsecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk in het kabinet Cals, die in de jaren direct na de oorlog bedrijfsleider op het Allardsoog was geweest. De mannen kenden elkaar uit die tijd, tutoyeerden elkaar en de subsidietoekenning bleek geen probleem. Het bevestigt nog maar eens hoezeer het hebben van goede relaties ook voor de natuurbescherming van belang was...
Voor de natuurbeschermers uit het begin van de 20ste eeuw hoorden natuurbescherming en recreatie bij elkaar. De natuur was er niet voor zichzelf, hij was er voor de mens. In de natuur kon de haastige mens weer tot zichzelf komen, zichzelf re-creëren. Het was voor iedereen belangrijk kennis van de natuur te ontwikkelen en de schoonheid ervan te ervaren. Het onderwijs en populaire boeken, zoals de Verkade-albums van J.P.Thijsse, konden daarbij helpen. Ze stimuleerden de mensen erop uit te trekken en zelf de natuur te ontdekken. Meint Wiegersma was ook deze overtuiging toegedaan. Hij noemde recreatie niets minder dan een volksbelang. In de missie van It Fryske Gea dat hij in 1930 had helpen oprichten, werden natuurbescherming en recreatie in één adem genoemd. Maar Wiegersma was ook één van de eersten die zag dat de toenemende massa-recreatie zich slecht verdroeg met de belangen van natuur en landschap. De draagkracht van de natuur bleek steeds vaker te gering om massa-recreatie aan te kunnen. Daardoor dreigde de natuur zienderogen te verarmen. Die omslag zag hij zich ook aftekenen in het natuurreservaat van het Mandeveld. Al in 1956 trok hij aan de alarmbel. Het jaar daarvoor waren er ongeveer 33000 dagrecreanten op het natuurreservaat afgekomen. Wij zouden dat nu een bescheiden aantal noemen, maar toen al werd duidelijk dat die ene veldopzichter het alleen niet meer aankon.
Kort daarna, in het begin van de jaren ’60, raakten de ontwikkelingen in de versnelling.
Dat had alles te maken met een spectaculaire toename van de welvaart. Bij Slochteren was een gigantische gasbel ontdekt. Nederland had ineens geld in overvloed. De lonen vlogen omhoog. De sobere jaren lagen achter ons. Steeds meer mensen konden beschikken over een eigen auto. Een eerste vakantie in het buitenland kwam binnen veler bereik. Bakkeveen profiteerde mee. Niet alleen in het dorp, maar ook in de buitengebieden kregen de mensen eindelijk electrisch licht, gas en waterleiding. De snelle vooruitgang was overal duidelijk zichtbaar.
Er ontstond in Nederland ook zoiets als een geloof in een grenzenloze groei. Het kon allemaal nog veel groter en beter. Onze bestuurders ontwikkelden steeds spectaculairder plannen voor Nederland in het jaar 2000: bouwprogramma’s voor 40 miljoen inwoners, een 32-baans weg tussen Amsterdam en Utrecht en ongelijkvloers kruisende snelwegen dwars door het centrum van Amsterdam. Het kon niet op. Ook op locaal nivo, zelfs in Bakkeveen, kreeg de groeifilosofie voet aan de grond. Sommigen zagen hier vooral kansen in de sfeer van de massa-recreatie. Het groeicijfers waren inderdaad hoopgevend. In 1966 steeg het aantal recreanten in het natuurreservaat van het Mandeveld tot boven de 100.000.
In dezelfde tijd werd aan de randen van het natuurreservaat een aantal nieuwe campingbedrijven gepland, onder andere op de tip landbouwgrond tussen de Landweer en de Heide van het Allardsoog. De Kongsi, in feite toch niet direct een actiegroep, heeft zich met succes tegen deze ontwikkelingen verzet.
In 1967 lieten Sake van der Bos en ondernemer Fokke van der Velde, weten dat zij graag lid van de Kongsi wilden worden, omdat ook zij eigendommen in het gebied hadden liggen. Het verzoek werd afgewezen. Aan ‘VVV-doeleinden’ wenste de vereniging niet mee te werken. Blijkens een notitie was het Kongsibestuur ervan overtuigd dat de betrokkenen “Bakkeveen wilden opstoten in de vaart der omstandigheden door motorcrossen, paarderennen, patattenten en liefst huisjes op de hoogste punten. Dit wordt bijgetreden door vele jongens en het grootste deel van de middenstand”.
Het is de vraag of het bestuur dat goed had gezien, maar feit is wel dat in 1970 aan de Mjûmsterwei (dat was de nieuwe naam voor de Miuwmerswei) ineens een groot hotel gepland stond tegenover de ingang naar de duinen. In 1972 werd vanaf de Slotplaats achter de huizen van de Foarwurkerswei langs een halve rondweg gepland die net voorbij de sluis aansloot op de Mjûmsterwei, zodat de dorpskern geen overlast zou ondervinden van het toekomstige recreatieverkeer. Op het gemeentehuis in Beetsterzwaag, waar intussen serieuze planologie werd bedreven op basis van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening, hebben deze plannen het overigens niet gehaald.
Wanneer we het jaar 1970 als meetpunt nemen kunnen we vaststellen dat op dat moment door de recente recreatieve ontwikkelingen het behoud en beheer van het natuurreservaat Oude Drentse Weg en Mandeveld er niet eenvoudiger op was geworden. Wiegersma zag de recreatie steeds meer als de belangrijkste ‘belager’ van het natuurbelang. Wat had dit voor effect op het enthousiasme en de motivatie van de Kongsi? Ze hadden de afgelopen jaren zich enkele keren met succes tegen een aantasting van het natuurreservaat verzet, maar uiteindelijk was actievoeren waarschijnlijk toch niet echt hun ding. Dat paste niet bij een vereniging van heren, die het altijd hadden moeten hebben van overleg en behoedzame beleidsbeïnvloeding. Het is voorstelbaar dat de recente ontwikkelingen de motivatie niet hebben bevorderd. Wanneer we daarbij bedenken dat de meeste leden intussen al wat ouder waren en de situatie ter plekke ook niet meer zo goed kenden, is er misschien zelfs reden te veronderstellen dat de puf er in 1970 al een beetje uit is geweest. Misschien had de vereniging zichzelf toen al een beetje overleefd. Dat vermoeden wordt versterkt door het feit dat in de jaren ’70 de archiefstukken steeds schaarser worden.
Meint Wiegersma, inmiddels 82, legde in 1970 het voorzitterschap neer. Henk van der Wielen volgde hem op. The Alberda werd de nieuwe secretaris. De jaarvergaderingen in hotel Van der Meer bleven doorgaan, maar van nieuwe initiatieven horen we in deze jaren nauwelijks meer. Van beheersactiviteiten evenmin. Alje Vos, die in 1966 overleed, heeft als veldopzichter nog twee keer een opvolger gehad, maar een baan met perspectief lijkt het niet meer te zijn geweest.
In een brief d.d. 5 mei 1976 aan J.Kregt, sinds 1965 rentmeester van It Fryske Gea en de vervanger van Wiegersma in het bestuur van de Kongsi, stelde voorzitter Henk van der Wielen een veelzeggende vraag: “zullen we de kombinatie Oude Drentse Weg - Mandeveld nu maar niet opheffen ?” We kennen het antwoord niet, er zijn geen aanwijzingen voor interne discussies, er is ook geen formeel besluit tot opheffing, maar het ziet er naar uit dat de Kongsi in de tweede helft van de jaren ’70 een zachte dood is gestorven. De vereniging was ‘uit de tijd gekomen’.
Met het natuurreservaat Oude Drentse Weg en Mandeveld is het trouwens nog vrij goed afgelopen. De private terreingedeelten zijn successievelijk allemaal in handen van It Fryske Gea gekomen. Het beheer van het voormalige natuurreservaat is overgenomen door het Fryske Gea en Staatsbosbeheer en gaandeweg steeds verder geprofessionaliseerd. Het krijgt straks een definitieve vorm binnen het N-2000 gebied ‘It Mandefjild’, de feitelijke opvolger van het natuurreservaat uit 1951.